In de financiële media en in de bitcoin gemeenschap zien we vaak de term Cantillon-effect voorbij komen.
Al in de 18e eeuw, lang voor het daadwerkelijke bestaan van centrale banken, beschreef de econoom Richard Cantillon ca. 1730 het effect dat nieuw bijgedrukt fiatgeld in omloop op een economie heeft. Cantillon werd beïnvloed door zijn ervaringen als bankier, en in het bijzonder door de speculatieve zeepbel van John Law’s Mississippi Company. Dit effect kennen we tegenwoordig als het Cantillon-effect, en we zien het nu gebeuren in onze eigen economie:
Wanneer een centrale bank nieuw gecreëerd geld in een economie pompt, zorgt dit voor inflatie en daarmee een prijsstijging. Deze toename vindt echter niet evenredig plaats in de gehele economie of maatschappij. Je kan het zien als wanneer je water of honing in een kommetje giet. Als je water in het kommetje giet, verspreidt het zich meteen gelijkmatig: het zou dus ideaal zijn als dit voor geld net zo werkt. Dit is echter niet het geval: geld dat op kunstmatige wijze in de economie wordt gebracht, verspreidt zich als honing: het hoopt zich op één plek, voordat het zich langzaam verspreidt.
Hoe komt dit? Bij monetaire verruiming (eufimistische term voor geld bijdrukken) zijn de partijen die er het meest van profiteren de partijen die dicht op het geld zitten: de financiële instellingen, banken, grote bedrijven, etc. Zij kunnen gemakkelijk leningen krijgen en investeringen doen. De prijzen nemen vervolgens toe, terwijl de rest van de bevolking het nieuwe geld nog niet in handen heeft gehad. De koopkracht van kleinere bedrijven en consumenten neemt dus af.
Dit is het Cantillon-effect en is een vorm van financiële repressie en diefstal.
